Wanneer we via een gesprek een boodschap trachten over te brengen, zijn spraak en taal de instrumenten om dat te realiseren. Idealiter verloopt dit op een vlotte manier. Vlot spreken kenmerkt zich door onderstaande kenmerken:
- de klanken volgen elkaar vlot op tot woorden, zinsdelen en zinnen.
- er wordt gesproken met een zekere spreeksnelheid.
- het spreken voelt inspanningsloos aan.
Geen enkele spreker spreekt perfect vloeiend in alle omstandigheden. De continuïteit van de spraak wordt regelmatig onderbroken omwille van geheugenwerking, aandachtsprocessen, taalordening en de uitvoerbaarheid van de spreekbewegingen. Zo ontstaan normale onvloeiendheden. Een onvloeiendheid waarbij de opeenvolging van woorden wordt onderbroken. Voorbeelden hiervan zijn: stille pauzes, opgevulde pauzes, woordherhalingen, zindsdeelherhalingen en valse starts.
Dergelijke normale onvloeiendheden hebben een functie en zijn goed te onderscheiden van stottermomenten (ook wel abnormale onvloeiendheden genoemd).
Bij een stottermoment gaat het om een onderbreking binnenin het woord. Er zijn drie soorten te onderscheiden: herhalingen, verlengingen en blokkeringen. Deze onvloeiendheden doen zich ongewild en onvrijwillig voor en hebben geen functie.
Deze soorten onvloeiendheden worden nauwelijks (minder dan 3 op 100 woorden) gemaakt door kinderen die vloeiend praten. Het verlies van controle bij deze soort onvloeiendheid kan gepaard gaan met eerder negatieve gedachten over eigen spreken en overkomen. Deze gedachten kunnen dan weer niet helpende emoties met zich meebrengen (zoals angst, schaamte, frustratie,…) wat op zijn beurt weer mogelijks kan leiden tot bijkomende stottergedragingen (aangezichtstrekken, bijbewegingen van de ledematen,..).